24260 |
uil |
ooruil:
katuil
oeruel (Q113p Heerlen),
uil:
uel (Q113p Heerlen),
ül (Q113p Heerlen)
|
uil [SGV (1914)] || uil, soort
III-4-1
|
21664 |
uit de hand verkopen |
sjoemelen:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
sjōēmmele (Q113p Heerlen)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
28621 |
uit de rij zetten |
koud zetten:
kǭt zɛtǝ (Q113p Heerlen),
uit de rij zetten:
ūt ˲dǝ rej zɛtǝ (Q113p Heerlen)
|
De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.]
II-6
|
27569 |
uitbetaling van loon |
afrekening:
āfrēǝkǝneŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
eindafrekening:
ęntāfręǝkǝneŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
uitbetaling:
ūtbǝtāleŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
uitbetaling van de loon:
ūtbǝtāleŋ van dǝr loǝn (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
uitgang:
ūtgaŋk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590]
II-5
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
ōētblīnkə (Q113p Heerlen)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19028 |
uitbrander |
afkamming:
ààfkèmming (Q113p Heerlen),
standje:
sjtèntjə (Q113p Heerlen),
veeg:
vêêch (Q113p Heerlen)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
uitknobelen:
ōētknōēvələ (Q113p Heerlen)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25567 |
uitdrogen |
korsten:
kuǝšǝ (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.]
II-1
|
32709 |
uiteenploegen |
uiteenploegen:
ut˱ē[ploegen] (Q113p Heerlen)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
uiten:
ūūtə (Q113p Heerlen)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|