22466 |
vaandeldrager |
vaandrig:
vèënderig (Q113p Heerlen),
vanendrager:
vānədrēͅgər (Q113p Heerlen)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] || Vaandeldrager.
III-3-2
|
34061 |
vaars |
vaars:
vēi̯ǝš (Q113p Heerlen),
vē̜ǝš (Q113p Heerlen),
vɛš (Q113p Heerlen),
vɛǝš (Q113p Heerlen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šotəlsplak (Q113p Heerlen),
Verklw. sjóttelspleksjke
sjóttelsplak (Q113p Heerlen),
spoeldoek:
Verklw.sjpeuldeuksjke
sjpeuldook (Q113p Heerlen)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) vamen:
dǝ nǭlt vē̜mǝ (Q113p Heerlen),
eŋ nǫlt vāmǝ (Q113p Heerlen),
ǝn nǫlt vē̜mǝ (Q113p Heerlen),
invamen:
envęǝmǝ (Q113p Heerlen),
evęǝmǝ (Q113p Heerlen),
vamen:
vęǝmǝ (Q113p Heerlen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
alte (du.):
alte (Q113p Heerlen),
pa:
pa (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
gemeenzaam
baa (Q113p Heerlen),
paatje:
paatje (Q113p Heerlen),
pap:
pap (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
papa:
papa (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
pappa (Q113p Heerlen),
vader:
vaadər (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
vadder (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
vroeger; cf. WNT s.v. "vaar (I)"(samengetrokken vorm van vader).
vaar (Q113p Heerlen)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader (abba) || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
leegloper:
lêêchleupər (Q113p Heerlen)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vägevür (Q113p Heerlen)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
kling:
kleŋ (Q113p Heerlen),
lijf:
līǝf (Q113p Heerlen)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
27567 |
vakbond |
bond:
bond (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
katholieke bond:
katǝlikǝ bont (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
mijnwerkersbond:
mijnwerkersbond (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden]),
rode bond:
rujǝ bont (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Vereniging van werknemers. Men kende een katholieke en een socialistische vakbond. [N 95, 982; N 95, 982 add.]
II-5
|
30187 |
vakvulling |
vakvulling:
vakvulling (Q113p Heerlen)
|
De vulling van vlechtwerk en leem of van metselstenen die in het open vak, gevormd door de horizontale en verticale balken, wordt aangebracht. In Q 121c werden de vakken met 'een halve steen' ('ęnǝ hǫavǝ štē'), dus met halfsteens metselwerk, opgevuld. [N 4A, 53d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|