27840 |
veiligheidsspringstof |
veiligheid:
vęjlexhęjt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
veiligheidspatronen:
vęjlexhētspatrūnǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Springstof waarvan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld dynamiet, de ontploffingstemperatuur zo laag is dat eventueel plotseling ontsnappend mijngas daardoor niet ontstoken kan worden. Wat betreft het woordtype "s.g.p." (L 417, Q 3), afkorting van Sécurité, Grisou, Poussières, deze term wordt gebruikt voor een soort springstof die met name in de buurt van koollagen wordt toegepast (Defoin pag. 138). [N 95, 417; N 95, 419; monogr.]
II-5
|
27776 |
veiligheidsvloer |
veiligheidsbeun:
vęjlex˲hētsbȳn (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
zekerheidsvloer:
zikǝrhētsvlūr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Vloer samengesteld uit op het bovenste raam van een in aanleg zijnde opbraak naast elkaar gelegde balken. Het boorwerk en het aanbrengen van de opbraakramen wordt verricht vanaf de veiligheidsvloer. Bovendien wordt onder de veiligheidsvloer, op de werkvloer, beschutting gezocht tijdens het schieten (Defoin pag. 127). De "schietbeun" (Q 21 , Q 121c) bestond uit schuinstaande ijzeren stijlen, die werden opgevuld met dikke houten planken balken van 14 x 14 cm. [N 95, 371; N 95, 416; monogr.; Vwo 118; Vwo 816; Vwo 817]
II-5
|
24919 |
veld, open land |
veld:
vēlt (Q113p Heerlen)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33281 |
veldbonen |
morenbonen:
murǝ[bonen] (Q113p Heerlen),
paardsbonen:
pɛ̄ts[bonen] (Q113p Heerlen),
turkenbonen:
tørkǝn [bonen] (Q113p Heerlen),
veldbonen:
vɛlt[bonen] (Q113p Heerlen),
wollen bonen:
wø̄lǝ [bonen] (Q113p Heerlen)
|
Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.]
I-5
|
22306 |
veldduif |
spijkerd:
sjpieket (Q113p Heerlen)
|
Veldduif.
III-3-2
|
21742 |
veldfles |
bobbel:
Van Dale: bobbel, 3. (gew.) omtuind zakflesje met jenever.
bŏĕbbəl (Q113p Heerlen),
veldfles:
vèèltflèsj (Q113p Heerlen)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
lieuwerik (Q113p Heerlen),
liewerik (Q113p Heerlen),
liewerk:
liewerk (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [SGV (1914)], [SGV (1914)] || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24358 |
veldmuis |
molmuis:
bruinachtige veldmuis met een korte staart
molmoes (Q113p Heerlen),
scharmuis:
sjeermoes (Q113p Heerlen)
|
muis, soort || muis, veldmuis
III-4-2
|
29811 |
veldovensteen |
brik:
brek (Q113p Heerlen),
veldsteen:
vɛltštē (Q113p Heerlen
[(meervoud: vɛltšteŋ)']
)
|
Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.]
II-8
|
33505 |
veldsla |
veldsalade:
WBD/WLD
vèèltsjláát (Q113p Heerlen)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|