24497 |
verwelken |
verslakken:
versjlakke (Q113p Heerlen),
versjlakde blomme
versjlakke (Q113p Heerlen),
WBD/WLD
vərsjlákkə (Q113p Heerlen)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)] || verwelken
III-4-3
|
24555 |
verwelkt |
verslakt:
WBD/WLD
vərsjlàkt (Q113p Heerlen)
|
Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20304 |
verwend kindje |
poet:
pōēt (Q113p Heerlen)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21795 |
verwensen |
verwensen:
vərwunsjə (Q113p Heerlen)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
28483 |
verzegeld broed |
gesloten broed:
gǝšloǝtǝ brut (Q113p Heerlen),
gesloten dop:
(mv)
gǝšloǝtǝ døp (Q113p Heerlen)
|
Gesloten broed. Het stadium van het broed waarbij de larf volgroeid is. De cel wordt door de werkbijen afgedekt met zegelwas. De larf kan zich gaan verpoppen. [N 63, 25b; N 63, 20a; N 63, 23d; N 63, 23a]
II-6
|
28650 |
verzegelde honing |
gezegelde honing:
gǝzīgǝldǝ huǝneŋ (Q113p Heerlen)
|
Honing uit een verzegelde raat. Ten aanzien van het woordtype rijpe honing merkt de informant uit L 333 op dat men, wanneer een raampje voor twee-derde verzegeld is, de honing rijp mag noemen. [N 63, 114a; N 63, 113a; monogr.]
II-6
|
28479 |
verzegelen |
verzegelen:
vǝrziǝgǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Het sluiten van de cellen door de werkbijen met een dekseltje van was. Dit sluiten of verzegelen gaat onmiddellijk vooraf aan het poppestadium van de larven. [N 63, 23a; Ge 37, 71]
II-6
|
21806 |
verzoek |
verzoek:
vərzeuk (Q113p Heerlen)
|
het vragen iets te willen doen, verzoek [bede] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30026 |
verzopen kalk |
verzopen kalk:
vǝrzoǝpǝ kalǝk (Q113p Heerlen)
|
Kalk waaraan tijdens het blussen teveel water is toegevoegd waardoor deze te sterk afkoelt. [N 30, 34; monogr.]
II-9
|
30014 |
verzopen mortel |
natte spijs:
nātǝ [spijs] (Q113p Heerlen)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|