27621 |
verzuimdienst |
bommelschicht:
bumǝlšix (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
verzuimde schicht:
vǝrzumdǝ šix (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Het zonder voorkennis, verlof of andere geldige redenen van het werk wegblijven. Dit willekeurig verzuim heeft na drie achtereenvolgende keren in de meeste gevallen ontslag op staande voet tot gevolg (Van der Maar). [N 95, 915; N 95, 916; monogr.; Vwo 57; Vwo 149; Vwo 822; div.]
II-5
|
18931 |
verzuimen |
nalaten:
noaloate (Q113p Heerlen),
nòə lòətə (Q113p Heerlen),
verzuimen:
verzoeme (Q113p Heerlen),
vərzŏĕmmə (Q113p Heerlen)
|
nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)] || verzuimen
III-1-4
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vɛspər (Q113p Heerlen)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kammezoal (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
vest:
ves (Q113p Heerlen),
Zie ook kammezoal.
ves (Q113p Heerlen),
vesting:
vèsting (Q113p Heerlen)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3, III-3-1
|
18533 |
vestzakje |
kamizoolstasje (<fr.):
kammezoalsteschke (Q113p Heerlen),
vestentasje:
vestetesjke (Q113p Heerlen)
|
vestzak || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34274 |
vetmesten |
dik voeren:
dik vōrǝ (Q113p Heerlen),
masten:
mastǝ (Q113p Heerlen),
mesten:
mɛstǝ (Q113p Heerlen)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
28543 |
vetvliegen |
vetvliegen:
vɛt˲vlēgǝ (Q113p Heerlen)
|
Het snel volvliegen door de bijen van korf of kast met honing bij goed honingweer. [N 63, 47c]
II-6
|
33756 |
veulen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
chəvi:rt (Q113p Heerlen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
30166 |
vierkante voegspijker |
voegijzer:
vōx˱īzǝr (Q113p Heerlen)
|
Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.]
II-9
|