22375 |
vlieger |
vlieger:
vlēgǝr (Q113p Heerlen),
vogel:
voegel (Q113p Heerlen),
voøgel (Q113p Heerlen),
windvogel:
winkvoeëgel (Q113p Heerlen),
wiŋkvūəgəl (Q113p Heerlen),
/
windvogel (Q113p Heerlen)
|
/ [SND (2006)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || Kunstzwerm bij het kastimkeren, samengesteld uit koningin en uitsluitend vliegbijen. Op het moment van een goede dracht, bijvoorbeeld rond de middag, haalt de imker het raam met daarop de koningin, uit de kast waarvan hij een kunstzwerm wil maken en hangt die in het midden van de lege kast (Eeckhout, pag. 148). Daarnaast worden ramen met uitlopend broed, uitgebouwde ramen en waswafelramen geplaatst. De moederkast, de kast waaruit raam met koningin werd genomen, wordt op een willekeurige plaats gezet. De vliegbijen zullen naar de kast met koningin vliegen, zodat deze kast sterk bevolkt zal worden. De moederloze kast, afkomstig van een eveneens sterk volk, wordt door de imker aangezet tot broeden en groeit zo weer uit tot een sterk volk. [N 63, 92a] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] || Vlieger. || Vogel; doffer; vlieger.
II-6, III-3-2
|
24773 |
vliegezwam |
vliegezwam:
WBD/WLD
vleegəsjwám (Q113p Heerlen)
|
Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28425 |
vlieggat, vliegspleet |
vlieglok:
vlēxloǝk (Q113p Heerlen)
|
Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.]
II-6
|
28426 |
vlieggatschuif |
vlieglokschuif:
vlēxloǝkšyǝf (Q113p Heerlen)
|
Sluiting van het vlieggat van een kast door middel van een schuif. [N 63, 10c]
II-6
|
28427 |
vliegplank |
loopplankje:
lōpplɛŋkskǝ (Q113p Heerlen),
vliegplank:
vlēxplaŋk (Q113p Heerlen)
|
Aan- en uitvliegplank bij korf en kast. Onder het vlieggat maakt men een smal loopplankje waarop de bijen kunnen lopen bij het in- en uitgaan van de korf of kast. Aan de vliegplank kan de imker in korte tijd constateren of een bijenvolk gezond is of ziektes heeft. Hij kan bepalen of er al of niet dracht is, of er roverij plaatsvindt, en hij kan aan de vliegplank vele andere observaties doen. Immers, hij moet vermijden vaak in de korf of kast te gaan, daar dit tijd en honingverlies kost en teveel verstoring in de korf veroorzaakt. [N 63, 5b; N 63, 10a; Ge 37, 28]
II-6
|
21192 |
vliegtuig |
vlieger:
vleegər (Q113p Heerlen),
vliegmachine:
vleechmàsjīēn (Q113p Heerlen),
vleechmàsjĭĕng (Q113p Heerlen)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleechvélt (Q113p Heerlen)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
heulenteer:
hullenter (Q113p Heerlen),
holunderhout:
Ohgd. höllentere, holle boom. Eng. Tree-boom
hullunderhoot (Q113p Heerlen),
vlier:
vleer (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
vlierboom:
-
vleerboom (Q113p Heerlen),
gecombineerd met ZND 8 055, idem
vleerboëm (Q113p Heerlen)
|
vlier || vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] || vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] || vlierhout, van hullenter
III-4-3
|
24505 |
vlierbes |
vlierbes:
-
vleerbes (Q113p Heerlen)
|
vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
19380 |
vliering |
zolder:
Verklw. zulderke
zulder (Q113p Heerlen)
|
vliering
III-2-1
|