30082 |
waterpas |
wagig:
wø̜agex (Q113p Heerlen),
waterpas:
wātǝrpas (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
zuiver waterpas:
zȳvǝr wātǝrpas (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
27862 |
waterpatroon |
waterpatroon:
wātǝrpatruǝn (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Maurits])
|
Een met gekleurd water gevulde plastic huls waarmee het schietgat wordt afgesloten. Een waterpatroon is ongeveer 25 cm lang en heeft een doorsnede die kleiner is dan die van het schietgat. Bij het ontploffen van de springstof zet de patroon uit en dicht zo het schietgat af (Lochtman pag. 67). [N 95, 404; monogr.]
II-5
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
wáátərpókkə (Q113p Heerlen)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31336 |
waterpomptang |
waterpomptang:
wātǝrpomptaŋ (Q113p Heerlen)
|
Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.]
II-11
|
30686 |
waterproof-schuurpapier |
waterproof:
wātǝrprōf (Q113p Heerlen)
|
Zeer fijn schuurpapier dat vóór gebruik met water wordt bevochtigd. Het werken met waterproof-schuurpapier geeft een zeer glad resultaat. [N 67, 60b]
II-9
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
pøͅt (Q113p Heerlen),
waterput:
waterput (Q113p Heerlen)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [RND 08] [SGV (1914)] [Willems (1885)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterring:
wātǝrreŋk (Q113p Heerlen)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
sjnep (Q113p Heerlen)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
afwijkend van Veldeke
waterschpin (Q113p Heerlen)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27695 |
watertoren |
watertoren:
wātǝrtūrǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Zolder]),
wātǝrtūǝrǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
[N 95, 20]
II-5
|