17907 |
weggrissen |
snappen:
sjnàppə (Q113p Heerlen)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
versukkelen:
vərsŭŭGələ (Q113p Heerlen)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
wèchwīēzər (Q113p Heerlen)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
band:
bɛnt (Q113p Heerlen),
wei:
wēi̯ (Q113p Heerlen),
wē̜i̯ (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
węi̯ (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
witte kaas:
wetǝ kīǝs (Q113p Heerlen)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weegərèchtich (Q113p Heerlen)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
grasland:
grasland (Q113p Heerlen),
wei:
wei̯ (Q113p Heerlen),
węi̯ (Q113p Heerlen),
(mv)
wei̯ǝ (Q113p Heerlen),
weiland:
węi̯lant (Q113p Heerlen)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
frecherd:
vrèchərt (Q113p Heerlen),
goede muil:
ən gów mŏĕl (Q113p Heerlen),
muilejan:
mŏĕlləján (Q113p Heerlen),
ongehobbelde, een ~:
óngəhŏĕbbəldə (Q113p Heerlen),
protser (<du.):
prōētsjər (Q113p Heerlen)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
kalrijk zijn:
ps. boven de á staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!
kálrīēk (Q113p Heerlen)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
31299 |
welblad |
lasblad:
laš˱blat (Q113p Heerlen),
welblad:
wɛlblat (Q113p Heerlen)
|
Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
24530 |
welig groeiend |
gelps:
WBD/WLD
gélpsj (Q113p Heerlen)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|