32969 |
welig, gelp |
gelps:
gɛlǝpš (Q113p Heerlen)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
17597 |
wenkbrauw |
oogbrauw:
oogbroa (Q113p Heerlen),
oogsbrauw:
oagsbroaë (Q113p Heerlen),
wenkbrauw:
(winkbroa) (Q113p Heerlen),
winkbrau (Q113p Heerlen),
winkbrauw (Q113p Heerlen)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wnschen (du.):
wunsche (Q113p Heerlen)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
27774 |
wentelkoker |
wentelkoker:
wɛntǝlkoakǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
wɛntǝlkǭǝkǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
wenteltoer:
wɛntǝltūr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Verticale cylindrische buis met spiraalvormige platen. De wentelkoker wordt gebruikt voor het vervoer van kolen en stenen van boven naar beneden in op- en neerbraken en tussenschachten. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat de kolen of stenen die boven in de wentelkoker werden gestort, er onder met dezelfde snelheid weer uitkwamen. [N 95, 838; monogr.; Vwo 213; Vwo 725; Vwo 833; Vwo 858]
II-5
|
32633 |
wentelploeg |
melotte:
mǝlǫt (Q113p Heerlen),
wendelploeg:
wɛ ̝ndǝl[ploeg] (Q113p Heerlen)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
20634 |
wentelteefje |
verwenbrood:
verwenbroëd (Q113p Heerlen),
verwendbrood:
Eigen syst.
verwend brōēd (Q113p Heerlen),
wentelteefje:
wentelteefkes (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
wenteltiefjes (Q113p Heerlen)
|
Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19131 |
werk |
werk:
wɛrk (Q113p Heerlen)
|
De korte vezels die in de hekel achterblijven bij het uithekelen, waarbij men de lange hennep in de hand overhoudt. Volgens de informant van L 265c is rap afval bij grof hekelen. Dit afval wordt wel bij het stofferen van meubels gebruikt als opvulsel. Dezelfde informant vermeldt dat werk het afval is bij het fijne hekelen. Van dit ø̄fijneø̄ afval kan men linnen maken. [N 48, 25b; N 48, 25c; N 48, 25d; S 13; N 34, C 2 add.; monogr.]
II-7
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (Q113p Heerlen)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
wèrk (Q113p Heerlen)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
werkbank:
węrǝk˱baŋk (Q113p Heerlen)
|
De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a]
II-11
|