24279 |
winterkoninkje |
koninkje:
kūningsjke (Q113p Heerlen),
winterkoninkje:
winterkuuninksjke (Q113p Heerlen)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28636 |
wintervoedsel |
bijensokker:
bejǝsukǝr (Q113p Heerlen)
|
Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.]
II-6
|
28637 |
wintervoerbak |
voerbak:
vōrbak (Q113p Heerlen)
|
Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.]
II-6
|
33238 |
winterwortelen |
braakmoren:
brǭkmūrǝ (Q113p Heerlen),
gulikse wortelen:
gølkǝrsǝ wǫtǝlǝ (Q113p Heerlen),
moren:
mūrǝ (Q113p Heerlen),
pijlen:
pīlǝ (Q113p Heerlen),
veldmoren:
vɛltmǫu̯rǝ (Q113p Heerlen),
wortelen:
wǫtǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
schokkel:
sjòkkel (Q113p Heerlen),
stoter:
štyǝtǝr (Q113p Heerlen),
wip:
wip (Q113p Heerlen),
/
wip (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
/ [SND (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || Schommel; wip. || Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20]
I-11, III-3-2
|
17612 |
wipneus |
boel:
boel (Q113p Heerlen),
wipneus:
wipnaas (Q113p Heerlen)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wipə (Q113p Heerlen),
/
wippe (Q113p Heerlen),
wippen (Q113p Heerlen)
|
/ [SND (2006)] || Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
veranderlijk:
veränderlig (Q113p Heerlen),
vərèndərlich (Q113p Heerlen)
|
steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] || wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
ndern (du.):
èndərə (Q113p Heerlen),
omanderen:
ómèndərə (Q113p Heerlen),
omwisselen:
ómwissələ (Q113p Heerlen),
omzetten:
ómzèttə (Q113p Heerlen)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brēǝkǝ (Q113p Heerlen)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|