24642 |
witte narcis |
paasbloem:
WBD/WLD
pòəsjblóm (Q113p Heerlen),
witte paasbloem:
WBD/WLD
witte pòəsjblóm (Q113p Heerlen)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33913 |
witte vlekken |
duivelsvlekken:
dȳvǝlsvlɛkǝ (Q113p Heerlen),
wilde haar (vr.):
(mv)
wel hǭrǝ (Q113p Heerlen)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
34195 |
witte vloed |
wit vuil:
wet vūl (Q113p Heerlen),
witte vloed:
wetǝ vlos (Q113p Heerlen)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
watərlelie (Q113p Heerlen),
witte waterlelie:
-
witte waterlelie (Q113p Heerlen)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)], [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
patentbloem:
patɛntblom (Q113p Heerlen)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wegke (Q113p Heerlen),
wek (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
(Wittebrood).
wek (Q113p Heerlen),
Eigen syst. Wittebrood
wek (Q113p Heerlen),
Verklw. weksjke
wek (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || mik || mik (brood) [SGV (1914)] || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
20291 |
wittebroodsweken |
wegweken:
wekweejke (Q113p Heerlen)
|
wittebroodsweken
III-2-2
|
30709 |
witten |
kalken:
kalkǝ (Q113p Heerlen),
witten:
wetǝ (Q113p Heerlen)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
gift:
gif (Q113p Heerlen),
grel:
grèèl (Q113p Heerlen),
woestigheid:
wustigheed (Q113p Heerlen),
wut (du.):
wōēt (Q113p Heerlen)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] || woede
III-1-4
|
21873 |
woeker |
afzetterij:
ààfzèttəréj (Q113p Heerlen),
woekerwinst:
wŏĕkkərwins (Q113p Heerlen)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|