e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaak bedrijf: bədrīēf (Heerlen), geschft (du.): gəsjèf (Heerlen), zaak: záák (Heerlen) inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)] III-3-1
zaalrug zaalrug: zōlrøk (Heerlen) Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q] I-9
zacht winterweer open (weer): oapen weer (Heerlen), ōpe weer (Heerlen) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zachtharige bezem bezem: bessem (Heerlen), keerborstel: käerbusjtel (Heerlen), veger: véëger (Heerlen) bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1
zadel gesenk: gǝsɛŋk (Heerlen), matrijs: matrīǝs (Heerlen), zadel: zǫal (Heerlen  [(mv zø̄lǝ -- er waren boven- en onderzadels in verschillende grootte en model)]  ) Het zadel wordt door de smid gebruikt om ijzer zuiver rond of veelhoekig af te smeden. Het bestaat doorgaans uit twee delen: het onderzadel en het bovenzadel. Het onderzadel is een klein aambeeldje waarvan de baan een half-cilindrische uitholling heeft. Het werktuig wordt met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat geplaatst. Ook de baan van het bovenzadel is half-cilindrisch uitgehold. Aan dit werktuig is doorgaans een steel bevestigd. Bij het werken met boven- en onderzadel houdt de smid met zijn rechterhand de steel van het bovenzadel vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het in het onderzadel rustende werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van het bovenzadel. Zie ook afb. 32. [N 33, 47; N 33, 51-52] II-11
zadelmaker haammaker: hāmmę̄kǝr (Heerlen) Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.] II-10
zagen zegen: zējǝgǝ (Heerlen) In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.] II-12
zak in de onderrok rokkentas: rokketesch (Heerlen) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak in kledingstuk tas: tesch (Heerlen) Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] III-1-3
zak op een schort tas: tesch (Heerlen) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3