21783 |
zaak |
bedrijf:
bədrīēf (Q113p Heerlen),
geschft (du.):
gəsjèf (Q113p Heerlen),
zaak:
záák (Q113p Heerlen)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zōlrøk (Q113p Heerlen)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
oapen weer (Q113p Heerlen),
ōpe weer (Q113p Heerlen)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
bezem:
bessem (Q113p Heerlen),
keerborstel:
käerbusjtel (Q113p Heerlen),
veger:
véëger (Q113p Heerlen)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31271 |
zadel |
gesenk:
gǝsɛŋk (Q113p Heerlen),
matrijs:
matrīǝs (Q113p Heerlen),
zadel:
zǫal (Q113p Heerlen
[(mv zø̄lǝ -- er waren boven- en onderzadels in verschillende grootte en model)]
)
|
Het zadel wordt door de smid gebruikt om ijzer zuiver rond of veelhoekig af te smeden. Het bestaat doorgaans uit twee delen: het onderzadel en het bovenzadel. Het onderzadel is een klein aambeeldje waarvan de baan een half-cilindrische uitholling heeft. Het werktuig wordt met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat geplaatst. Ook de baan van het bovenzadel is half-cilindrisch uitgehold. Aan dit werktuig is doorgaans een steel bevestigd. Bij het werken met boven- en onderzadel houdt de smid met zijn rechterhand de steel van het bovenzadel vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het in het onderzadel rustende werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van het bovenzadel. Zie ook afb. 32. [N 33, 47; N 33, 51-52]
II-11
|
31147 |
zadelmaker |
haammaker:
hāmmę̄kǝr (Q113p Heerlen)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
31786 |
zagen |
zegen:
zējǝgǝ (Q113p Heerlen)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
18316 |
zak in de onderrok |
rokkentas:
rokketesch (Q113p Heerlen)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
tas:
tesch (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
tas:
tesch (Q113p Heerlen)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|