18186 |
zakdoek |
snuifdoek:
ook -
schnoefdook (Q113p Heerlen),
snuifplag:
Zie ook tessjedook.
sjnoefplak (Q113p Heerlen),
Zie ook zakdook, sjnoesplak.
sjnoefplak (Q113p Heerlen),
snuifsplag:
schnoesplak (Q113p Heerlen),
snoesplak (Q113p Heerlen),
Zie ook zakdook, sjnoefplak.
sjnoesplak (Q113p Heerlen),
tassendoek:
Zie ook sjnoefplak. [daar: tessjedook]
tesjedook (Q113p Heerlen),
tassenplag:
tescheplak (Q113p Heerlen),
tesscheplak (Q113p Heerlen),
zakdoek:
zakdook (Q113p Heerlen),
Zie ook sjnoesplak, sjnoefplak.
zakdook (Q113p Heerlen)
|
1. neusdoek || 2. zakdook || neusdoek [SGV (1914)] || zakdoek || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
tassengeld:
tesschegeld (Q113p Heerlen),
tessjegeld (Q113p Heerlen),
(= zakgeld).
tessjegeld (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
tessengeld:
tesschegeld (Q113p Heerlen),
tessjegeld (Q113p Heerlen),
zakgeld:
zakgeld (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] || Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
tassenuur:
teschenoer (Q113p Heerlen),
tèsjəōēr (Q113p Heerlen),
Zie ook afb. p. 431.
tessjeoer (Q113p Heerlen),
uur:
ōēr (Q113p Heerlen)
|
horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] || zakhorloge
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
ook bedronken
zielig (Q113p Heerlen)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zant (Q113p Heerlen),
zaŋk (Q113p Heerlen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24967 |
zandbank |
zandbank:
zántbánk (Q113p Heerlen)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
e körrelke zank (Q113p Heerlen),
zandkorrel:
zāntkórrəl (Q113p Heerlen)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22697 |
zang |
zang:
zank (Q113p Heerlen)
|
2. Zang.
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
godsschel:
gǭtsšęl (Q113p Heerlen),
zang:
zaŋ (Q113p Heerlen)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
kleine lijster:
kling liester (Q113p Heerlen),
krammesvogel:
krammesvogel (Q113p Heerlen),
lijster:
liester (Q113p Heerlen),
meling:
mäling (Q113p Heerlen)
|
lijster [SGV (1914)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|