31481 |
zetbank, plooibank |
buigbank:
bø̜x˱baŋk (Q113p Heerlen)
|
Een met de hand aangedreven machine waarmee metaalplaat in een bepaalde vorm gebogen kan worden. De zetbank wordt ook gebruikt om profielen te vervaardigen. Zie ook afb. 171b-c. Toen er nog geen zetbank was, werd plaatmateriaal gebogen met behulp van een plooiijzer, een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje dat met schroeven aan het werkblad van de werkbank vastgezet kon worden. De metalen plaat werd tussen werkbank en plooiijzer vastgeklemd en vervolgens over het plooiijzer gebogen. Zie ook afb. 171a. Bij het buigen van plaat met behulp van de zetmachine wordt het materiaal door de zetliniaal, die aan de bovenbalk van de machine bevestigd is, op de spantafel geklemd waarna de plaat door de buigbalk over de rand van de zetliniaal wordt gebogen. Bij een zetbank behoren verschillende zetlinialen die verwisselbaar zijn. Zie ook afb. 171d. [N 33, 254; N 33, 170; N 64, 12a; N 64, 21c]
II-11
|
31277 |
zethamer |
zethamer:
zęthāmǝr (Q113p Heerlen)
|
Hamer met vierkante kop die de smid gebruikt bij het haaks ombuigen of "scherp innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Zie ook afb. 37a-b en het volgende lemma. Volgens de respondent uit L 299 werd de zethamer gebruikt bij het smeden van de ploegkam (plōxkamp) aan de oude Brabantse ploeg. [N 33, 78-79; N 33, 82]
II-11
|
27803 |
zetlat |
opzetlat:
opzętlat (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
zetlat:
zetlat (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Wilhelmina])
|
Een gerende lat die bij de aanleg van steengangen of galerijen op het bestaande gedeelte van het spoor wordt gelegd om op deze wijze te bepalen of men niet van het hellingspercentage afwijkt. Volgens een invuller uit Q 121 had de zetlat een lengte van 3.00 m. Hij werd reeds vooraf in de timmerwerkplaats gemaakt. Nadat de moetlijn was ingevoerd, gebruikte men de zetlat nog maar weinig. [N 95, 706]
II-5
|
27926 |
zetspie |
kijl:
kil (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Willem-Sophia]),
spie/spij:
špi (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Zolder])
|
Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.]
II-5
|
17826 |
zetten |
zetten:
zette (Q113p Heerlen)
|
zetten [SGV (1914)]
III-1-2
|
23143 |
zeug (zeugjagen) |
sau (du.):
Dit spel heet zow sjloa. Hgd. Sau. Zie kreem [pag. 37: zeug, wijfjesvarken].
zow (Q113p Heerlen)
|
Steen of stuk hout, dat wordt voortgeslagen as eene zeug.
III-3-2
|
34311 |
zeug met biggen |
kriem:
krēm (Q113p Heerlen)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
krat:
krat (Q113p Heerlen)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
23144 |
zeugjagen |
zouslaan:
Hgd. Sau. Zie kreem [pag. 37: zeug, wijfjesvarken].
zow sjloa (Q113p Heerlen),
zouspelen:
Zou: vgl. WLD I.12, pag. 8-9.
zow sjpiele (Q113p Heerlen)
|
Een kinderspel met de zow (= een stuk steen). || Steen of stuk hout, dat wordt voortgeslagen als eene zeug. Dit spel heet zow sjloa.
III-3-2
|
19718 |
zeven |
ziften:
ziftə (Q113p Heerlen),
zijen:
zēīje (Q113p Heerlen)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|