24725 |
zijtak |
zijtak:
WBD/WLD
zéjtàk (Q113p Heerlen)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27824 |
zijwand |
deel:
diǝl (Q113p Heerlen),
komp:
kōmp (Q113p Heerlen
[(het geheel van voorschotten zijschotten en achterschotten)]
),
stoot:
štūs (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
štǫǝs (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13, II-5
|
26006 |
zijwanden |
ruls:
rø̜ls (Q113p Heerlen)
|
Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
zil:
zil (Q113p Heerlen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30582 |
zilverbrons |
zilverbrons:
zelvǝrbrons (Q113p Heerlen)
|
Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b]
II-9
|
21625 |
zilveren één frank |
frank:
ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
’ne fran~g (Q113p Heerlen)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21624 |
zilvergeld |
goudgeld:
Opm. is vroegere benaming.
goodgeld (Q113p Heerlen),
zilvergeld:
zilver geld (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
zilvergeld (Q113p Heerlen)
|
nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)] || zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18816 |
zin (lust) |
lust:
lŏĕs (Q113p Heerlen),
zin:
zīṇ (Q113p Heerlen),
zn
zin (Q113p Heerlen)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] || lust
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
proper:
praoəpər (Q113p Heerlen)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|