18045 |
zweren, etteren |
zweren:
schwäre (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
šwɛrm (Q113p Heerlen),
žwɛrm (Q113p Heerlen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
vlucht:
fluk (Q113p Heerlen),
zwerm:
sjwèèrm (Q113p Heerlen)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] || zwerm, vlucht
III-4-1
|
28489 |
zwermcel |
zwermdop:
šwɛrmdop (Q113p Heerlen)
|
Koninginnecel of moerdop die in de zwermtijd wordt bijgebouwd. De zwermcel heeft een dikke, ronde bodem. [N 63, 26c; N 63, 26b; N 63, 24c]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
šwɛrmǝ (Q113p Heerlen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
28527 |
zwermrijp |
zwermrijp:
šwɛrmrīǝp (Q113p Heerlen)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
28530 |
zwermtraag |
zwermtraag:
šwɛrmtroax (Q113p Heerlen)
|
Zwermtraag, gezegd van een volk dat niet of nauwelijks wil zwermen. Een dergelijk volk zet slechts enkele of geen moercellen aan. [N 63, 39c]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
schweete (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
schwete (Q113p Heerlen),
zweete (Q113p Heerlen)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20689 |
zwezerik |
zwezerik:
Eigen syst.
zwezerik (Q113p Heerlen)
|
Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30066 |
zwiepingen |
schoorlatten:
šǭrlatǝ (Q113p Heerlen),
schoren:
šōrǝ (Q113p Heerlen)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|