28161 |
bout |
bout:
bolts (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Winterslag, Waterschei]),
bōt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
moer:
mōr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 351; N 95, 746; monogr.; Vwo 173]
II-5
|
29961 |
bouwemmer |
tob:
tǫp (Q113p Heerlen)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
28461 |
bouwen |
bouwen:
bōwǝ (Q113p Heerlen)
|
Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54]
II-6
|
30055 |
bouwgrond |
funderingsvoet:
føndēreŋs˲vōt (Q113p Heerlen),
zandlaag:
zaŋklǭx (Q113p Heerlen)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q113p Heerlen),
akkergrond:
akǝrgrōnt (Q113p Heerlen),
akǝrgrōŋk (Q113p Heerlen),
akkerland:
akkerland (Q113p Heerlen),
bouwland:
buwlānt (Q113p Heerlen),
eind:
eŋ (Q113p Heerlen),
gewande:
gewande (Q113p Heerlen),
(mv)
gǝwęŋ (Q113p Heerlen),
land:
lant (Q113p Heerlen),
laŋk (Q113p Heerlen),
veld:
vɛlt (Q113p Heerlen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (Q113p Heerlen)
|
bouwval
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
bouwvoor:
bōu̯[voor] (Q113p Heerlen)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
27823 |
boven tegen het dak |
bovenweer:
bǭǝvǝwēr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
ovenweer:
ǭǝvǝwēr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma])
|
Boven tegen het dak van een mijngang. De opgaven "ovenweer", "in de kop" en "in de verst" zijn specifiek van toepassing op het bovenste gedeelte van een steengang (Lochtman pag. 59). [N 95, 195; monogr.]
II-5
|
33798 |
bovenbeen |
opperarm:
opǝrarǝm (Q113p Heerlen)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
17639 |
bovendeel van de rug |
pokkel:
der poekel (Q113p Heerlen),
hier dus niet in de betekenis van bult
poekel (Q113p Heerlen),
op der poekel zitten
poekel (Q113p Heerlen)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|