24922 |
aarde, grond |
aarde:
äd (vr) (Q113p Heerlen)
|
aarde (grond) [SGV (1914)]
III-4-4
|
18905 |
aarden |
aarden:
ade (Q113p Heerlen),
ààrdə (Q113p Heerlen),
heemvoelen:
heem-veulə (Q113p Heerlen),
wennen:
wenne (Q113p Heerlen)
|
aarden || zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ędǝ pǫt (Q113p Heerlen),
baar:
bār (Q113p Heerlen
[(Keulse pot)]
),
dop:
døp (Q113p Heerlen),
duppen:
døpǝ (Q113p Heerlen),
grüle:
grøl (Q113p Heerlen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardegoed:
äedegood (Q113p Heerlen),
éēdegood (Q113p Heerlen),
aarden grèlen:
äede grülle (Q113p Heerlen),
ède grülle (Q113p Heerlen),
aardewerk:
äedewerk (Q113p Heerlen)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
alvermannetje:
oavermänke (Q113p Heerlen),
kaboutermannetje:
kabotermänke (Q113p Heerlen)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
17653 |
aars |
aars:
éësch (Q113p Heerlen),
votlok:
vôtloak (Q113p Heerlen)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1961)]
III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
reet:
rieët (Q113p Heerlen)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
19283 |
aarzelen |
aarzelen:
áárzələ (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
draaien:
cf. RhWb. I, kol. 1453, s.v. "drehen in Rip. "drééne"verder ook "drieëne"etc.
drîenə (Q113p Heerlen),
neuken:
nuke (Q113p Heerlen),
twijfelen:
twīēfələ (Q113p Heerlen)
|
aarzelen, talmen || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roeten-oas (Q113p Heerlen),
Lat. as.
oas (Q113p Heerlen)
|
Aas (in t kaartspel). || Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
33619 |
abrikoos |
abrikoos:
abrikoeəs (Q113p Heerlen),
appelkoos:
appelkoos (Q113p Heerlen)
|
I-7
|