25388 |
broeien |
broeien:
brø̄jǝ (Q113p Heerlen)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
30779 |
broeiglas |
broeiglas:
brø̄jglas (Q113p Heerlen),
serreglas:
sɛrǝglas (Q113p Heerlen)
|
Groen gekleurd glas dat vroeger door tuinders voor broeibakken en kassen werd gebruikt. [N 67, 89h]
II-9
|
18744 |
broek |
boks:
boks (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
bōkš (Q113p Heerlen),
broek:
brōk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I]),
kuilboks:
kulboks (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
kuilbroek:
kulbrōk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Zwartberg])
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10, II-5
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boksch (Q113p Heerlen),
bōksch (Q113p Heerlen),
bōkš (Q113p Heerlen),
bòksch (Q113p Heerlen),
Zie ook brook.
bóksj (Q113p Heerlen),
broek:
brook (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
Zie ook bóksj.
brook (Q113p Heerlen)
|
1. broek; - 2. pantalon || broek || broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
18719 |
broekgesp |
boksentas:
bōkschetesch (Q113p Heerlen)
|
sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
achterhaamskettingen:
achterhaamskettingen (Q113p Heerlen
[(enk)]
),
achterhaamsriemen:
achterhaamsriemen (Q113p Heerlen
[(leer)]
)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (Q113p Heerlen),
moeràs (Q113p Heerlen),
prats:
pratsch (Q113p Heerlen)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
bōkschepiepe (Q113p Heerlen),
broekspijp:
brookspiepe (Q113p Heerlen),
brookspieëp (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
bōkschereem (Q113p Heerlen),
buikriem:
boeekreem (Q113p Heerlen),
Zie ook guëdel.
boekreem (Q113p Heerlen),
gordel:
van gordel
guuedel (Q113p Heerlen),
Zie ook boekreem.
guëdel (Q113p Heerlen),
riem:
reem (Q113p Heerlen)
|
(1. autogordel - 2. ceintuur; - 3. riem || band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || buikriem
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
batsentasje:
batseteschke (Q113p Heerlen),
vottentas:
vóttetesj (Q113p Heerlen)
|
kontzak || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|