27807 |
daling |
daling:
dāleŋ (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
vallende baan:
valǝndǝ bān (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Eisden])
|
Volgens de helling van het dalend gesteente gedolven galerij. [N 95, 517; monogr.; N 95, 477; N 95, add.; N 95, 178; Vwo 272; Vwo 280; Vwo 809]
II-5
|
21172 |
dam |
dam:
dàm (Q113p Heerlen)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
bloees (Q113p Heerlen),
bloes (Q113p Heerlen)
|
1. blouse || damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hood (Q113p Heerlen)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
Anna, has du e paar nui hoase (Q113p Heerlen),
Anna, has tə ə paar nuuj hōūsə (Q113p Heerlen)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
damesmantel:
damesmantel (Q113p Heerlen),
mantel:
mangktel (Q113p Heerlen),
mäntel (Q113p Heerlen),
ook -
mantel (Q113p Heerlen),
Zie ook jas.
mantel (Q113p Heerlen)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas || mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22645 |
dammen |
dammen:
Karte 92.
dammen (Q113p Heerlen)
|
Dame spielen.
III-3-2
|
24984 |
damp, stoom |
damp:
damp (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
doom (Q113p Heerlen),
zwaam:
sjwaam (Q113p Heerlen)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || damp, stoom || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
paven:
pààvə (Q113p Heerlen),
pááve (Q113p Heerlen)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28402 |
dar |
dar:
dar (Q113p Heerlen),
dreen:
drējaǝn (Q113p Heerlen),
drēn (Q113p Heerlen),
drɛn (Q113p Heerlen),
mannetjes[bij]:
mɛnǝkǝs[bij] (Q113p Heerlen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|