21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekke blieve (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
keuren:
keuren (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18097 |
aambeien |
takkelen:
takkelen (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21847 |
aanhoudend vragen |
bedelen:
bêjelen (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18813 |
aanwijzen |
wijzen:
wiezè (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20538 |
aardappelen stampen |
kwetsen:
kwetsje (Q120p Heerlerbaan/Kaumer),
kwètsjə (Q120p Heerlerbaan/Kaumer),
stampen:
schtampen (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
stampen; Hoe noemt U: Fijnmaken van b.v. aardappelen (deisteren, moezelen, moezen, britsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33482 |
aardbei |
aardbei:
aardbei (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
18905 |
aarden |
heemvoelen:
heem veule (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19283 |
aarzelen |
zich inhouden:
zich inhòte (Q120p Heerlerbaan/Kaumer)
|
uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|