30943 |
snijtafel |
snijdis:
šnīdøš (Q112a Heerlerheide)
|
De smalle, hoge werktafel waarop het leer gesneden wordt. "De snijtafel moet zoo hoog zijn dat er in staande houding aan gewerkt kan worden; het tafelvlak zij minstens zoo groot, dat men er een kalfsvel behoorlijk op uitspreiden kan. Rechts en links van den snijder moeten in de tafel schuifladen aangebracht zijn ter bewaring of berging van kleine lederstukken, elastiek, gereedschap enz. Ter berging van de vellen enz. dienen verschillende, naast de tafel geplaatste schappen of rekken." (Knöfel I, pag. 178). Zie afb. 25. [N 60, 43a; N 60, 43b]
II-10
|
18134 |
snijwonde |
gesneden (volt. deelw.):
gesjneje (Q112a Heerlerheide),
snee:
eine sjneij in eine vinger (Q112a Heerlerheide),
enne sneej (Q112a Heerlerheide),
(isofoon).
sjnij (Q112a Heerlerheide),
veeg:
veag (Q112a Heerlerheide)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snakken:
sjnakke (Q112a Heerlerheide),
snikken:
schnikke (Q112a Heerlerheide),
snuiven:
snoeve (Q112a Heerlerheide)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
17753 |
snor |
snor:
šnor (Q112a Heerlerheide)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
snot:
šnot (Q112a Heerlerheide)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
koetenneus:
ein koetenaas (Q112a Heerlerheide),
kute-naas:
koe.tənaas (Q112a Heerlerheide),
koete-naas (Q112a Heerlerheide),
koetenaas (Q112a Heerlerheide),
kōētenaas (Q112a Heerlerheide),
snotnaas:
snòtnaas (Q112a Heerlerheide)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
koet:
koet (Q112a Heerlerheide),
koetebel:
əŋ kōētəbel (Q112a Heerlerheide),
snottekekel:
WNT: kekel, 1) IJskegel, ijspegel.
snottekikkel (Q112a Heerlerheide)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
schjnoet (Q112a Heerlerheide)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
schjnurke (Q112a Heerlerheide),
sjnorke (Q112a Heerlerheide),
snurke (Q112a Heerlerheide)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19736 |
soda |
soda:
soda (Q112a Heerlerheide)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|