e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112a plaats=Heerlerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soep soep: schj=ch van chocolade  soep (Heerlerheide) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
sok sok: zuk (Heerlerheide), zök (Heerlerheide) sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
sokophouder hoosbindel: haosbingel (Heerlerheide) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
soortige koe gesloten koe: gǝšlǭtǝ kǫu̯ (Heerlerheide) Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140] I-11
sorteren met de hand omrapen: ǫmrāpǝ (Heerlerheide) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
spaak speek: špē̜i̯k (Heerlerheide), speken: špęi̯kǝ (Heerlerheide) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spade, spitschop graafschup: grāf[schup] (Heerlerheide), schup: šøp (Heerlerheide), šø̜p (Heerlerheide) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spanblok spanblok: španblǫk (Heerlerheide) Een halfrond blok hout waarop men het leer met behulp van een spanriem spant. Zie afb. 17. [N 60, 58; N 60, 54b] II-10
spanlat van de spanzaag vregel: vręjgǝl (Heerlerheide) Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.] II-12
spannaad spannaad: špannǭt (Heerlerheide) De naad die ontstaat doordat men de randen van het leer naar binnen draait en aan de binnenkant vastnaait. Na het naaien spant men het leer op en wrijft men de naad glad. "Een spannaad heet een naad, die twee lederstukken zoodanig met elkaar verbindt, dat de kanten juist tegen elkaar komen, zoo zijn b.v. de zijnaden bij gezette laarzen, bij rijglaarzen, de achternaden bij laatstgenoemden en bij tonglaarzen, zoomede dikwerf de naden, die het tongblad met de schacht verbinden, spannaden of gespannen naden." (Kn√∂fel I, pag. 174). Zie afb. 29. [N 60, 55] II-10