e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112a plaats=Heerlerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sporen van de haan hanensporen: hānǝspǭrǝ (Heerlerheide), hānǝšpōrǝ (Heerlerheide), sporen: špōrǝ (Heerlerheide), špǭrǝ (Heerlerheide) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
spreken, praten kallen: kallen (Heerlerheide) praten [DC 02 (1932)] III-3-1
springstof geschot: gǝšǫs (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), munitie: mǝnysi (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609] II-5
sproeten sproetelen: schjprootele (Heerlerheide), sproetele (Heerlerheide), ev. sjproet?  sjproetele (Heerlerheide) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprong sprong: šproŋ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Aantal centimeters dat een stijl uit het lood staat. [N 95, 294; monogr.] II-5
staan staan: štoa (Heerlerheide) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staart staart: štart (Heerlerheide), štart (Heerlerheide) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] I-11, III-4-2
staartkoord bindtouw: benttǫu̯w (Heerlerheide), staartband: stārtbant (Heerlerheide) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast vlos: flus (Heerlerheide) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stal stal: štal (Heerlerheide) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6