e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112a plaats=Heerlerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooiselvlaai fiemel: schj=ch van chocolade  fiemel (Heerlerheide) Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
stroop zeem: zęjm (Heerlerheide) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
strop strop: štrop (Heerlerheide) De lus aan een laars of schoen om deze op te trekken. Een strop of lus kan zowel van leer als van stof zijn. Stroppen zitten aan de achterkant vast aan de achterbies, aan de glijbies of aan beide; of ze vormen met één van deze twee of met alletwee één geheel (Kn√∂fel I, pag. 159). [N 60, 20] II-10
strop [wld ii.10, p. 26] strop: strop (Heerlerheide) Een lus aan de hiel van bottines, om het aantrekken te vergemakkelijken (strop, trekker, litse?) Vgl. tek. 206b. [N 60 (1973)] III-1-3
stropbies stropbies: štropbis (Heerlerheide) De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines gemaakt wordt. [N 60, 18d] II-10
stropbies [wld ii.10, p. 26] stropbies: stropbies (Heerlerheide) De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines wordt gemaakt? (stropbies) Vgl. tek. 206.b. [N 60 (1973)] III-1-3
stropdas schlips (du.): schjlieps (Heerlerheide) stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3
stroppen splijten: šplītǝ (Heerlerheide) Een andere (zie het lemma klieven) manier om een waterdichte naad te maken. Men steekt met een Engelse els gaatjes onder de nerf van het leer door en trekt dan de randen stijf tegen elkaar aan. Ook hierbij doet de steekspaan dienst. Men ziet dat het woord klieven, dat oorspronkelijk alleen op het splitsen geslagen zal hebben, het hele procédé aanduidt, ook daar waar van splitsen geen sprake meer is (Liedmeier, pag. 14). Zie afb. 32. [N 60, 59b] II-10
strowalm schoof: šōf (Heerlerheide) Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b] I-4
struik (alg.) struik: sjtroek (Heerlerheide) struik III-4-3