17656 |
lidmaat, ledematen |
armen en benen:
erm en bèè (Q112a Heerlerheide),
knook, knoken:
de knêûk (Q112a Heerlerheide),
əene knoak (Q112a Heerlerheide)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27466 |
lier |
haspel:
haspǝl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797]
II-5
|
17647 |
lies |
lies:
de lies (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide,
Q112a Heerlerheide),
de līēs (Q112a Heerlerheide)
|
lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34206 |
lijder aan open tuberculose |
open lijder:
ōpǝ liǝr (Q112a Heerlerheide)
|
Koe die aan open tuberculose lijdt. Dit is een vorm van tuberculose, waarbij tuberculeuze haarden in het lichaam met de buitenwereld in verbinding staan. Het betreft een zeer besmettelijke vorm. Zie ook het lemma ''lijder aan open tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17b; N 3A, 85b]
I-11
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
de koning laten zien:
(de koe) lit dǝr kø̄neŋ zi (Q112a Heerlerheide)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
30954 |
lijm voor het plakken |
knokenlijm:
knōkǝlīm (Q112a Heerlerheide),
wener pap:
wīnǝr pap (Q112a Heerlerheide)
|
De lijm die men bij het plakken gebruikt. Het woordtype Bärenklau verwijst naar een Duitse merknaam. [N 60, 49]
II-10
|
20725 |
limburgse kaas |
hervese kaas:
schj=ch van chocolade
Herfsekees (Q112a Heerlerheide)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33676 |
limburgse klei |
kleefaarde:
klēfērt (Q112a Heerlerheide),
leem:
lęi̯m (Q112a Heerlerheide)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
34091 |
linkerachterkwartier |
links kwartier achter:
leŋks kwartēr axtǝr (Q112a Heerlerheide)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
33765 |
linkerkant van het paard |
nademekant:
nǭdǝmǝkant (Q112a Heerlerheide),
nademezij:
nǭdǝmǝzii̯ (Q112a Heerlerheide)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|