28020 |
pand |
pand:
paŋk (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De strook steenkool in de lengterichting van de pijler die in één etmaal wordt gewonnen. Een pijler is verdeeld in drie panden die naast elkaar liggen volgens de lengte van de pijler. Ieder pand is ongeveer 1.50 m. breed en dus zo lang als de pijler. Het pand aan het front moet in één dienst ontkoold worden, het middenste draagt het vervoermiddel waarmee de ontgonnen kolen worden weggevoerd en het laatste wordt weer gevuld. Het pand dat ontkoold werd dient ''s anderendaags als vervoerpand enz... (Vanwonterghem pag. 168). In N 95, 379 werd gevraagd naar de dialectterm voor "pand". Uit de opmerkingen van de zegslieden uit Q 33 en Q 113 blijkt dat "pand" op respectievelijk de mijn Emma en de vier Oranje-Nassaumijnen ook werd gebruikt voor de hoeveelheid kool die één houwer moest delven. Daarom zijn deze opgaven ook opgenomen in het lemma Stuk. [N 95, 379; monogr.; Vwo 366; Vwo 580]
II-5
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
sjoere (Q112a Heerlerheide)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
schj=ch van chocolade
pannekook (Q112a Heerlerheide)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
schj=ch van chocolade
beschjlaag (Q112a Heerlerheide)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20558 |
pap |
pap:
schj=ch van chocolade
pap (Q112a Heerlerheide)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17551 |
papperig, opgeblazen persoon |
blaasbalg:
ə tiz ənə bloazbalch (Q112a Heerlerheide),
vetzak:
vetsak (Q112a Heerlerheide)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
perpluuj (Q112a Heerlerheide),
perrepluij (Q112a Heerlerheide)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuikje:
kykškǝ (Q112a Heerlerheide)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
34046 |
pasgeboren kalf |
kalf:
[kalf] (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30933 |
pasrozet |
rozet:
rozɛt (Q112a Heerlerheide)
|
Ingezet stukje leer op de wreef van een zetlaars zodat deze passend gemaakt wordt. Volgens de informant van L 293 wordt deze pasrozet ter versterking gebruikt. [N 60, 34b]
II-10
|