28216 |
persluchtlamp |
lochtlamp:
loxlamp (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Elektrische lamp die de benodigde elektrische stroom ontvangt uit een aan de lamp bevestigde dynamo die gekoppeld is aan een door perslucht aangedreven turbine. [N 95, 258; monogr.]
II-5
|
28044 |
persluchtleiding |
buis:
bȳs (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Zwartberg]),
leiding:
lęjdeŋ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Metalen buisleiding die de perslucht ter plaatse brengt. Aan de persluchtleiding worden met behulp van gummislangen de luchthamers, boorhamers enz. aangesloten. [N 95, 824; monogr.; Vwo 294; Vwo 629; Vwo 630; Vwo 632]
II-5
|
28239 |
personentrein |
personentrein:
pǝrsōnǝtręjn (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Trein bestemd voor het vervoer van personen. [N 95, 714; N 95, 611]
II-5
|
28238 |
personenvervoer |
zeelvaart:
zēlvārt (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Algemene benaming voor het transport van personen. [N 95, 713; N 95, 611; monogr.]
II-5
|
18281 |
pet: algemeen |
pats:
patsch (Q112a Heerlerheide),
patschj (Q112a Heerlerheide)
|
pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28212 |
petlamp |
koplamp:
koplamp (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Elektrische lamp die door de mijnwerker op de mijnpet of -helm wordt gedragen. De opgave "kophout" uit Q 15 was volgens de invuller op de mijn Maurits een denigrerende naam voor de petlamp. [N 95, 256; monogr.; Vwo 450]
II-5
|
24224 |
piepen |
piepen:
pīpǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
27983 |
pijler |
pijler:
pęjlǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
streb:
štrēp (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Koolwinplaats van langgerekte vorm. De pijler wordt in de lengterichting enerzijds door de te delven koollaag, anderzijds door een ontkoolde ruimte begrensd en verschuift dwars op de lengterichting. De pijlerlengte wordt bepaald door de onderlinge afstand van de twee bij de pijler behorende galerijen. De hoogte van de pijler komt in het algemeen overeen met de dikte van de te delven koollaag. Het woordtype "boulevard" wordt gebruikt voor een grote pijler waarin men rechtopstaand de kolen kan losmaken. [N 95, 278; monogr.; Vwo 29; Vwo 171; Vwo 595; Vwo 765; Vwo 769; Vwo 779]
II-5
|
28376 |
pijlerband |
strebband:
štrēbbant (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Bandtransporteur voor een pijler. Om het schepwerk te vergemakkelijken en omdat de steenkoollagen vaak dun zijn, heeft men voor het gebruik in een pijler een speciaal soort bandtransporteur ontwikkeld. Daarbij worden de losgemaakte kolen niet op het bovenste banddeel, maar op de over de vloer slepende onderband geschept (Handb. H. pag. 69). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (pijler)- het lemma Pijler. [N 95, 664; monogr.]
II-5
|
28025 |
pijlerproduktie |
strebeffect:
štrēbɛfɛk (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
De prestatie of produktie van één pijler. Volgens een aantal invullers (K 361, L 433, Q 7, Q 113) werd de produktie gemeten in het aantal wagens dat gestuurd werd. Met het woordtype "présumé" (Q 7) werd de verwachte prestatie van een werkpunt aangegeven. Een aantal opgaven is mogelijkerwijs ook van toepassing op de prestatie van één houwer. Zie ook het lemma Houwereffect. [N 95, 481; monogr.]
II-5
|