34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
29408 |
binder |
binder:
beŋǝr/beŋstǝr (Q112a Heerlerheide)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbīr (Q112a Heerlerheide)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
30999 |
binnennaaien |
binnennaaien:
benǝnīnǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Het aan binnenzool en overleer vastnaaien van de rand. Zie afb. 40. [N 60, 80b]
II-10
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetesch (Q112a Heerlerheide),
binneteschj (Q112a Heerlerheide)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbet (Q112a Heerlerheide)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33937 |
bitstang |
gebit:
gǝbet (Q112a Heerlerheide)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
28115 |
blaasleiding |
blaasbuis:
bloasbȳs (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
blaasleiding:
bloaslęjdeŋ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
De leiding waarmee het opvulmateriaal door middel van samengeperste lucht in de ontkoolde ruimte wordt geblazen. Aan het einde van de leiding bevindt zich de vulschop. [N 95, 559; monogr.]
II-5
|
28113 |
blaasmachine |
blaasmachine:
bloasmǝšin (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Maurits])
|
Machine waarmee het opvulmateriaal, vaak wasserijstenen, onder druk in een op te vullen ruimte kan worden geblazen. [N 95, 557; monogr.]
II-5
|
28112 |
blaasmachinist |
blazer:
blø̜̄zǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Maurits])
|
Arbeider die de blaasmachine bedient. [N 95, 137; monogr.]
II-5
|