19919 |
schoffel |
schoffel:
šufǝl (Q112a Heerlerheide)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šufǝlǝ(n) (Q112a Heerlerheide)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (Q112a Heerlerheide)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
stuiken:
štukǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders trekken:
de schjouwers trekke (Q112a Heerlerheide),
də sjouwərə trekkə (Q112a Heerlerheide)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27939 |
schoor |
polt:
polt (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
spreize:
špręjts (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Balk die horizontaal tussen twee ondersteuningen wordt geplaatst om te verhinderen dat de ondersteuningen door de druk gaan verschuiven. Ook Defoin (pag. 67) kent schoor in deze betekenis: "Brengen grondbewegingen de stabiliteit van de stutting in gevaar, dan worden de ramen op een afstand gehouden door tussenschoren." Volgens Vanwonterghem en Haust daarentegen wordt de schoor gebruikt als horizontale verbinding tussen de stijlen van één ondersteuning om de zijdelingse druk op te vangen. Laatstgenoemde schrijft bij het lemma "tindrê" (pag. 219): "Bois qu''on chasse, surtout en dressant, entre les deux montants du cadre de voie pour empêcher que la poussée latérale ne les rapproche." [N 95, 349; N 95, 365; N 95, 300; N 95, add.; monogr.; Vwo 624; Vwo 691; Vwo 772; Vwo 773]
II-5
|
18331 |
schootsvel |
schootsvel:
schjootsvel (Q112a Heerlerheide)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26112 |
schoren |
afspreizen:
āfšpręjtsǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.]
II-5
|
19506 |
schotel |
schotel:
grote kom
schjottel (Q112a Heerlerheide)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schoteltje:
schjuttelke (Q112a Heerlerheide)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|