27852 |
steenstof strooien |
steenstub strooien:
štēštøp štrø̄ǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Het bestrooien van de omgeving van de boor- of schietgaten met steenstof om mijngasexplosies tegen te gaan. De steenstofbestrooiing geschiedt vóór het laden van de schietgaten. [N 95, 403]
II-5
|
28205 |
steenstof, steenmul |
steenstub:
štēštøp (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Fijne deeltjes van het gesteente die loskomen bij het boren of instortingen. Steenstof is gevaarlijker dan kolenstof. Bij inademing kan steenstof oorzaak zijn van stoflongziekte of silicose. [N 95, 770; monogr.; N 95, 780; Vwo 161; Vwo 164; Vwo 165; Vwo 623; Vwo 625; Vwo 748]
II-5
|
28122 |
steenval |
steenval:
štēval (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Af- of instorting van stenen. Bij de voorbereiding, bij het maken van vloergaten voor de galerijstijlen, bij het maken van een steengang, bij het nabreken van het dak, steeds moest men beducht zijn voor steenval. Door het bekloppen van het dak en de wanden van een gang kon men constateren waar de zwakke plekken zaten. Dan kon men maatregelen nemen. [N 95, 887]
II-5
|
27758 |
steenwerk |
steenwerk:
štēwɛrk (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Alle werken die in het gesteente, dus buiten de steenkoollagen, worden aangelegd. Daartoe behoren onder meer het delven van schachten, het drijven van steengangen, het maken van tussenschachten, op- en neerbraken en diverse ondergrondse ruimten als pompenkamers (Handboek H pag. 99). [N 95, 792; monogr.]
II-5
|
27992 |
steile pijler |
steile streb:
štīlǝ štrēp (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.]
II-5
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
baar:
baar (Q112a Heerlerheide),
duppen:
duppe (Q112a Heerlerheide)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20323 |
sterven |
creperen:
krǝpērǝ (Q112a Heerlerheide),
kapotgaan:
kapot˲gou̯ (Q112a Heerlerheide),
sterven:
schjterve (Q112a Heerlerheide)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2
|
24822 |
sterven van een plant |
sterven:
schjterve (Q112a Heerlerheide),
verdorren:
verdorre (Q112a Heerlerheide)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
karmik:
karmek (Q112a Heerlerheide)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
heimelig (Q112a Heerlerheide),
stiekem:
sjtiekum (Q112a Heerlerheide),
stiekem (Q112a Heerlerheide),
(een stiekemerd = \\n\\ fîêlôêr).
sjtiekəm (Q112a Heerlerheide),
stilletjes:
sjtillekes (Q112a Heerlerheide)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|