34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brēkǝ (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
hart:
hart (Q112a Heerlerheide
[(kol of ster gelijkend op een hartje)]
),
kol:
kǫl (Q112a Heerlerheide)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
33479 |
witte aalbes |
witte miemelen:
mv: -e
witte miemele (Q112a Heerlerheide)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitkaas:
schj=ch van chocolade
fleutkees (Q112a Heerlerheide)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikschjtertje (Q112a Heerlerheide)
|
kwikstaart [N P (1966)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
wild haar:
welt hǭr (Q112a Heerlerheide)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
20620 |
wittebrood |
weg:
schj=ch van chocolade
wek (Q112a Heerlerheide)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goansdich (Q112a Heerlerheide),
goansdig (Q112a Heerlerheide),
goonsdig (Q112a Heerlerheide),
goonzdig (Q112a Heerlerheide)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
broezen:
brōēze (Q112a Heerlerheide),
ruw lopen:
rouw (Q112a Heerlerheide)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
30806 |
worm- en horzelgat |
angelbout:
aŋǝlbots (Q112a Heerlerheide)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|