| 27985 |
dwarspijler |
querstreb:
kwę̄rštrēp (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286]
II-5
|
| 19504 |
dweil |
dweil:
dweil (Q112a Heerlerheide)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 27320 |
dynamiet |
dynamiet:
dinamit (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Springstof met nitroglycerine als grondstof. Dynamiet wordt vooral gebruikt om zeer harde steenlagen los te maken. [N 95, 422; N 95, 419; monogr.; Vwo 301]
II-5
|
| 18116 |
eelt, eeltknobbel |
kweert:
kwear (Q112a Heerlerheide),
kwert:
kweert (Q112a Heerlerheide),
zwel:
zweil (Q112a Heerlerheide)
|
eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
sporen:
špǭrǝ (Q112a Heerlerheide),
zweelwratten:
šwelvratǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
| 34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
| 27755 |
een koollaag meten |
(een) flöz meten:
ǝn flø̜ts mę̄tǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Diktebepaling van de kolenlaag door meting. [N 95, 190; N 95, 191]
II-5
|
| 27923 |
een kophout plaatsen |
(een kophout) plaatsen:
plātšǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291]
II-5
|
| 27800 |
een krijtstreep trekken |
krijtschraam trekken:
krītšroǝm trękǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
De richting in een mijngang werd op de kap aangegeven door het maken van een ±1 cm brede krijtstreep. De plaats waar deze krijtstreep moest worden gemaakt, was aangegeven op de uitbouwschets. Belangrijk was dat de krijtstreep haaks op de voet van de kap werd aangebracht. Nooit mocht men kappen op het oog in de richting leggen (MBK II pag. 42). [N 95, 855]
II-5
|
| 19216 |
een lelijk gezicht trekken |
een lelijk gezicht trekken:
ei leelik gezich trekke (Q112a Heerlerheide),
een nut gezicht trekken:
ə nöt gəzich trekə (Q112a Heerlerheide),
een toot zetten:
ne toet zette (Q112a Heerlerheide),
een zuur gezicht trekken:
ən zoer gezich trekke (Q112a Heerlerheide)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|