25001 |
gat, opening |
lok:
laok (Q112a Heerlerheide)
|
gat (znw enk) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
loker:
2 löker (Q112a Heerlerheide)
|
gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
20742 |
gebakje |
taartje:
schj=ch van chocolade
tuurtje (Q112a Heerlerheide)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
schijven in de pan:
schj=ch van chocolade
schjieve in de pan (Q112a Heerlerheide)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17623 |
gebit |
gebit:
gaaf gebit (Q112a Heerlerheide),
gebit (Q112a Heerlerheide),
gǝbet (Q112a Heerlerheide),
gəbit (Q112a Heerlerheide),
tanden:
teng (Q112a Heerlerheide)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b]
I-9, III-1-1
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nɛt (Q112a Heerlerheide),
zak:
zak (Q112a Heerlerheide)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
18335 |
gebreide kous |
strikhoos:
schjtrikhous (Q112a Heerlerheide),
schtrikhaos (Q112a Heerlerheide)
|
breikous [N 24 (1964)] || breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17545 |
gedrongen persoon |
flinke, een -:
wat ene flinke (Q112a Heerlerheide),
knoest:
hêê is ene knōēs (Q112a Heerlerheide)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17546 |
gedrongen postuur |
gedrongen van postuur:
hee is gedronge van postuur (Q112a Heerlerheide)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
geblesseerd:
geblesseerd (Q112a Heerlerheide),
gedouwd:
gǝdǫu̯t (Q112a Heerlerheide)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|