| 17722 |
afloeren, bespieden |
afkijken:
aafkieke (Q112a Heerlerheide),
afloeren:
aafluere (Q112a Heerlerheide),
spinzen:
spīēnze (Q112a Heerlerheide)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
lekel:
lēǝi̯kǝl (Q112a Heerlerheide
[(geelbruine afscheiding)]
),
veem (vademen):
vēǝm (Q112a Heerlerheide)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
| 27866 |
afschieten, ontsteken |
afdraaien:
āfdriǝnǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
afschieten:
āfšētǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.]
II-5
|
| 27882 |
afslag |
afslag:
āfšlāx (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
Hoop kool- of ertsbrokken, ontstaan door het schieten. [N 95, 451; N 95, 429; monogr.; Vwo 50]
II-5
|
| 28316 |
afsluiting van een remhelling |
prelbok:
pręlbok (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Afsluitboom aan de voet van een remhelling die dient om op hol geraakte wagens, die door de grote snelheid die zij kunnen ontwikkelen veel schade kunnen aanrichten, op te vangen. [N 95, 687; monogr.]
II-5
|
| 27941 |
afstand tussen de ondersteuningen |
bouwafstand:
bǫwafštant (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
De afstand in meters of centimeters tussen de ondersteuningen onderling. Door middel van schoren, welke tussen de ondersteuningen worden bevestigd, wordt deze afstand gehandhaafd. In de mijn van Zolder staan de ondersteuningen volgens de invuller uit K 361 op 80 cm van elkaar. [N 95, 369; monogr.]
II-5
|
| 33086 |
afsteker |
afsteker:
afstēkǝr (Q112a Heerlerheide),
opsteker:
opsteker (Q112a Heerlerheide)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
| 33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitdraaien:
ut˱drīi̯ǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
| 34002 |
aftuigen |
afspannen:
āfšpanǝ (Q112a Heerlerheide),
aftuigen:
āftȳgǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
| 30946 |
afvalleer |
afval:
af˲vāl (Q112a Heerlerheide)
|
De snippers leer die overblijven van het uitsnijden van de pasklare stukken. [N 60, 48]
II-10
|