23214 |
kerk |
kerk:
er wao te vrög in de kirk (Q112a Heerlerheide),
tə vreug i gən kirk (Q112a Heerlerheide)
|
te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kirkef (Q112a Heerlerheide),
kirkof (Q112a Heerlerheide),
kirkuf (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide,
Q112a Heerlerheide)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
28286 |
kettingbaan |
kettenbaan:
kętǝbān (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Toestel, bestaande uit een ketting zonder eind met daaraan meenemers, dat tussen de rails is gemonteerd. De kettingbaan wordt gebruikt voor het over korte afstand verplaatsen van mijnwagens. Volgens een respondent uit Q 121 werd de kettingbaan op de Domaniale mijn voornamelijk toegepast voor het transport in kleine hellingen, meestal in de nabijheid van de schacht. [N 95, 689; N 95, 703; monogr.]
II-5
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (Q112a Heerlerheide)
|
kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (Q112a Heerlerheide)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (Q112a Heerlerheide)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakkert (Q112a Heerlerheide)
|
kikvors
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (Q112a Heerlerheide)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
kingerkleier (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kinketting:
kenkęteŋ (Q112a Heerlerheide)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|