30952 |
knophaak |
knoper:
knø̄pǝr (Q112a Heerlerheide)
|
Een ijzeren haakje al of niet met houten handvat waarmee men de knopen van bottines vastmaakt. [N 60, 47a]
II-10
|
30935 |
knopjes |
knopen:
knø̄p (Q112a Heerlerheide)
|
De knopjes waarmee men bepaalde bottines kan dichtknopen. [N 60, 32]
II-10
|
18447 |
knopjes [wld ii.10, p. 28] |
knopen:
kneup (Q112a Heerlerheide)
|
De knoopjes waarmee men bepaalde bottines kon dichtknopen? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
27943 |
knuppel |
steenknuppel:
štēknøpǝl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Dun rondhout voor de bekleding van zijwanden en dak. Vanwonterghem (pag. 232) noemt een "wâde" een dun rondhout met ongeveer 5 cm doorsnede en 1.50 meter lengte. Dit hout, vooral uit dennenhout vervaardigd, dient voor de bekleding van gangen. De invuller uit Q 202 gebruikt de term "spits" voor een halve steenknuppel. Volgens de informant uit Q 15 daarentegen was een "spits" een plankje van ongeveer 1.20 meter lengte, 3 tot 5 cm breedte en ongeveer 1.5 cm dikte. Hiermee werd het dak bekleed van ondersteuning tot ondersteuning op ongeveer 40 cm afstand al naar gelang de gesteldheid van het dakgesteente. [N 95, 415; N 95, 892; monogr.; Vwo 428; Vwo 726; Vwo 853; div.]
II-5
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede vaars:
twīdǝ vēš (Q112a Heerlerheide)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
poekel:
pukǝl (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangvot:
haŋvǫt (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpǭt (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slappe rug:
šlapǝ røk (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝšītǝr (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|