22321 |
baantje glijden op het ijs |
glijden:
glije (Q112a Heerlerheide),
keien:
keije (Q112a Heerlerheide),
kejjə (Q112a Heerlerheide),
kije (Q112a Heerlerheide),
kèjje (Q112a Heerlerheide)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
baard (Q112a Heerlerheide)
|
baard [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
dracht:
drax (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
27246 |
badknecht |
badknecht:
batknęx (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Man die het badlokaal, eventueel ook het kleedlokaal, schoonhoudt. Volgens Lochtman (pag. 166) was het op de Domaniale mijn gebruikelijk in het kleedlokaal van "kouwewärter" te spreken en in het badlokaal van "badknecht". [N 95, 126; monogr.]
II-5
|
27667 |
badmeester |
kouwwachter:
kǫwwɛxtǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Toezichthouder over de badknechten. [N 95, 126; monogr.]
II-5
|
34585 |
bak |
bak:
bak (Q112a Heerlerheide)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
33417 |
bakhuis |
stookhuis:
stǭkǝs (Q112a Heerlerheide)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|
20688 |
bal gehakt |
frikadel:
schj=ch van chocolade
frikkedel (Q112a Heerlerheide)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18605 |
balein |
balein:
berlien (Q112a Heerlerheide)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20695 |
balkenbrij |
panharst:
panaasj (Q112a Heerlerheide)
|
balkenbrij [N 06 (1960)]
III-2-3
|