19485 |
lampenpit |
wiek:
week (Q112a Heerlerheide)
|
lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28221 |
lampepot |
lampepot:
lampǝpǫt (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
De lampepot van de veiligheidslamp, gevuld met watten. [N 95, 243; N 95, 242; N 95, 248; monogr.]
II-5
|
33640 |
landerijen |
gewande:
gǝwanj (Q112a Heerlerheide)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dyvǝlshǭr (Q112a Heerlerheide),
stalhaar:
štalhǭr (Q112a Heerlerheide)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
33838 |
langbenig paard |
klippel:
klepǝl (Q112a Heerlerheide),
vanestek:
vānǝštɛk (Q112a Heerlerheide)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
34614 |
langboom van de wagen |
langboom:
laŋbōm (Q112a Heerlerheide)
|
Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr]
I-13
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
lang brook (Q112a Heerlerheide),
un lang-brook (Q112a Heerlerheide)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderboks:
ongerbóks (Q112a Heerlerheide),
onderbroek:
ongerbrook (Q112a Heerlerheide)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18558 |
lange overjas |
lange jas:
lange schwarte jas (Q112a Heerlerheide),
lange overjas:
eine lange euverjas (Q112a Heerlerheide)
|
jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27798 |
langs de snoeren kijken |
inrichten:
enrextǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Kijken of de richting van de mijngang goed is. De richting moet naar het werkfront worden doorgetrokken. Voordat men hiertoe overgaat, controleert men eerst of de richting nog wel bruikbaar is. Daartoe bevestigt men drie richtingssnoeren. Hangen deze in een rechte lijn, dan wordt het derde snoer, dat uitsluitend voor controle dient, verwijderd. De richting wordt met behulp van de twee overige doorgetrokken. Daarvoor zijn drie man nodig: één die langs de snoeren kijkt, één die het tweede snoer belicht, terwijl de derde man een lamp voor het front hangt of vasthoudt. Hiervoor wordt bij voorkeur een benzinelamp gebruikt. De vlam wordt zodanig getemperd, dat zij vanaf de richtingssnoeren nog juist duidelijk zichtbaar is. Dit gebeurt om de grootst mogelijke nauwkeurigheid te krijgen. De persoon die viseert geeft door bewegingen met de lamp naar links of naar rechts te kennen naar welke kant de lamp aan het front verplaatst moet worden (Driessen pag. 128-129). [N 95, 851]
II-5
|