e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jurk kiel: ene blauwe kiejəl (Heers), kleed: e blauw kleid (Heers), kleit (Heers) blauw kleed [ZND 32 (1939)] || kleed [ZND A2 (1940sq)] III-1-3
jus, vleesnat jus: zy (Heers), saus: soos (Heers), vleesnat: vleisno:wət (Heers) vleesnat, jus [ZND 36 (1941)] III-2-3
kaal duivenjong kwakjong: kwakj".ŋk (Heers) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kuǫmǝ (Heers) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: ky(3)̄ə (Heers), kaaitjes: kyøͅkə (Heers) kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaars kaars: kās (Heers) kaars [RND] III-2-1
kaarsenbak kaarsenstaander: kassesteunder (Heers) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper kaarsensnep: kasəsneͅp (Heers), kaarsensnepper: kasəsneͅpər (Heers), kasəsnøpər (Heers) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] III-2-1
kaarsendover kaarsensnuiter: kassesneuter (Heers) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit wiek: wiek (Heers) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3