e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaart met prentje prentje: [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  prentje (Heers) een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)] III-3-2
kaarten (ww.) kaarten: kaotə (Heers), kaartspelen: k^oͅ:tspe.lə (Heers) kaarten [RND] || Kaarten (werkw.). [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
kaarten voor geld tuisen: [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  tuisen (Heers) kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] III-3-2
kaas kaas: kééəs (Heers) kaas [RND] III-2-3
kaatsen bet de bal spelen: bədəd bal tə spe.lə (Heers) kaatsen [RND] III-3-2
kabouter alvermannetje: alvermenneke (Heers) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] III-3-3
kachel, stoof stoof: stūəf (Heers, ... ) kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
kachelzwartsel potlood: pǫtlōt (Heers) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kaf kaf: kǭf (Heers) In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31] I-4
kakelen kakelen: ko.kǝlǝ (Heers), kokǝlǝ (Heers), kõkǝlǝ (Heers), kõ̜.kǝlǝ (Heers), kǭkǝlǝ (Heers) Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-12