e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leep, doortrapt onder hem uit: ene dieje ônder ’ne oowet is (Heers) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
leerrede preek: prèk (Heers) Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3
leest leest: les (Heers) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ene lijw (Heers) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leggen leggen: legə (Heers) leggen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
legnest hennennest: henǝnęi̯s (Heers) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: ən lɛi (Heers) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lei(en) lei(en): lèje (Heers) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leien dak leien dak: lɛjǝ dǫk (Heers) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lemmer blad: blōͅu̯ət (Heers) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1