e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soepketel, waterketel marmiet: mərmīt (Heers) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepterrine: sou̯ptrirīn (Heers) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
sok sok: zok (Heers), voetsel: e"zoals in dus.  vetzels (Heers), tot onder de knie  veitsel (Heers) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)] III-1-3
soldaat soldaat: soldo.ət (Heers) soldaat [RND] III-3-1
soldaten soldaten: soldu.ətə (Heers) soldaten [RND] III-3-1
sorteren met de hand onderrapen: onǝrǭpǝ (Heers) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
spaak schei: skęi̯ (Heers), speek: spīk (Heers), speken: spęi̯kǝ (Heers) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spade, spitschop schup: skø̜p (Heers), sxø̜p (Heers), spade: spāi̯ (Heers) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
speeksel spuw: spouw (Heers) speeksel [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
speeksel uitspuwen spuwen: spo.wə (Heers), spouwə (Heers) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen (speeksel uit de mond verwijderen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1