e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

Gevonden: 2718
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de merrie dekken dekken: dękǝ (Heers) Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b] I-9
de mis dienen de mis dienen: de mès diene (Heers) De mis dienen [diene, de mès deene?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de mis doen de mis doen: de mès dun (Heers) De mis doen, opdragen. [N 96B (1989)] III-3-3
de missie preken de missie (<fr.) preken: de missi prèke (Heers) De missie preken. [N 96B (1989)] III-3-3
de plank missen erover smijten: hiejə het dreuver gesmette (Heers) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2
de portiuncula-aflaat verdienen portiunculen: petsjoenkelen (Heers), petsjoenkelen goan (Heers) De kerk in- en uitgaan bij het bidden van de toties-qoties-aflaat. Dat kon men doen: a)op het Portiuncula-feest, b)op het feest van O.L. Vrouw van de Rozenkrans (7 oktober) en c)in de namiddag en avond van Allerheiligen en op de dag van Allerzielen. [pars [N 96B (1989)] || De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de rozenkrans bidden bij een overledene rozenkrans beden: rauzenkrans bieje (Heers) De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)] III-3-3
de scharen van de ploeg schulpen: skø̜.lǝpǝ (Heers) De in dit lemma verzamelde termen, die op één na alle meervoudsvormen zijn, kunnen behalve voor de scharen van een wentelploeg ook gebruikt worden als verzamelnaam voor de werkende delen van de ploeg of voor de onderdelen van de combinatie waartoe ook schaar en riester behoren. [N 11, 30 add.; N 11A, 85e + f; div.; monogr.] I-1
de stal uitmesten schoonmaken: sxou̯nmǭ.kǝ (Heers), trekken: trękǝ (Heers) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de toog aankrijgen gekleed worden: gekleit joane (Heers) De toog/het habijt aankrijgen, gekleed worden. [N 96D (1989)] III-3-3