e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerstbeelden kerstbeelden: de kjosbeelden (Heers) De beeldengroep van de kerststal, de kerstbeelden. [N 96C (1989)] III-3-3
kerstboom kerstboom: ene kjosbaom (Heers) Een kerstboom [krisboom]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerstkribbe kerstkribbe: en kjoskribbe (Heers) Een kerstkribbe [et kribche]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerstmis kerstmis: kjosmĕs (Heers) Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerstnacht kerstnacht: kjaosnāg (Heers) De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerststal kerststal: ene kjosstal (Heers) Een kerststal. [N 96C (1989)] III-3-3
kettingeg, weide-eg kettel[eg]: kętǝl[eg] (Heers) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keukenrek keukenplank: keukenplank (Heers), reebank: rii̯baŋk (Heers), rek: rɛk (Heers) de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] || een rek (plank waarop potten en pannen staan) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
keus keus: kuis (Heers) een keus [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
kibbelen disputeren (<fr.): sə zən wir ant dəspətiərə (Heers), enselen: ze zen wir ant hensele (Heers) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1