21503 |
lenen |
lenen:
leene (P197p Heers),
lènen (P197p Heers)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
opgang:
ps. omgespeld volgens IPA; of gewoon overnemen: opga:nk? Opm. zangerig gerekt, met name de ng.
opga͂nk (P197p Heers)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
34357 |
lepbig |
lebberaar:
lɛbǝrē̜r (P197p Heers)
|
Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.]
I-12
|
19553 |
lepel |
leper:
løpər (P197p Heers),
ləpər (P197p Heers)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
da n lyəgə (P197p Heers)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
zetelstoel:
zi̯ɛtəlstuu̯əl (P197p Heers),
zi̯ɛtəstuu̯əl (P197p Heers)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
ps. omgespeld volgens IPA.
leͅur’dər (P197p Heers)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
lîevə (P197p Heers)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
lîevə (P197p Heers, ...
P197p Heers),
lîêvə (P197p Heers)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
līəvərpá’teͅi (P197p Heers)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|