e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muts: algemeen muts: Ouderwets vrouwenkapsel.  møts (Heers) pet, muts, klak [RND] III-1-3
muurkapelletje nis: nis (Heers) Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)] III-3-3
muziekinstrument instrument: [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  instrument (Heers) een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje] [N 112 (2006)] III-3-2
muzikant muzikant: [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  muzikant (Heers) iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] III-3-2
naaf dom: dom (Heers) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naafbus bus: bøs (Heers), bø̜s (Heers) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naakt bloot: blaut (Heers), naaks: B.v. zoe naks as enne piering.  naks (Heers) bloot [ZND A2 (1940sq)] || Naakt, moedernaakt. [ZND 05 (1924)] III-1-3
naampatroon naamheilige: de naamheilige (Heers) Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)] III-3-3
naar de mis gaan naar de mis gaan: no de mès goan (Heers) De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
naar de ram brengen naar de weer gaan: naar de weer gaan (Heers) Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.] I-12