31712 |
onderste handvat |
(onderste, linkse, tweede, kort) handvat:
hānt˲vǭ.ǝt (P197p Heers)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
stōt (P197p Heers)
|
stout [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
schou(de):
skã (P197p Heers)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
stroppen:
stropǝ (P197p Heers),
strǫpǝ (P197p Heers)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
32699 |
ondiepe voor, ondiep geploegd land |
belkers:
bę.lǝkǝrs (P197p Heers)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor a) de ondiepe voor in het algemeen; b) de voor die ontstaat bij de een of andere manier van ondiep ploegen; c) de akker die in zodanige voren geploegd ligt. Van een indeling in groepen moest worden afgezien, omdat van sommige woordtypen niet alleen de meervouds-, maar ook de enkelvoudsvorm bruikbaar is voor de ondiepe voren waarmee men de akker beploegt, en bijgevolg voor de aldus bewerkte akker zelf. De termen zijn voornamelijk gerangschikt naar het grondwoord voor "ondiep geploegd" resp. "ondiepe voor". Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N P, 12; N 11A, 109c + d; add.: JG 1b; N 11, 59; A 20, 1b; monogr.]
I-1
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
vuile beestjes:
voal bieskes (P197p Heers)
|
schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
bijeen zitten:
beijezitten (P197p Heers)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23246 |
ongelovige |
ongelovige:
ongeleuvige (P197p Heers)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
bataklang:
bataclan (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
pataclang (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
bazaar:
bazar (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
boel:
boel (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
nest:
neis (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
nijs (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
santeboetiek:
sentebetik (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
tralala:
tralala (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers)
|
boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25565 |
ongeschikt |
derf:
dęrǝf (P197p Heers),
te vast:
tǝvas (P197p Heers)
|
Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.]
II-1
|