23376 |
pilaar |
pilaar:
pelair (P197p Heers)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22365 |
pinkelen |
pinkelen:
pinkelə (P197p Heers),
pinkələ (P197p Heers)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij een stokje, aan beide einden gescherpt, met een andere langere stok eerst omhoog en dan weggeslagen wordt? [ZND 34 (1940)]
III-3-2
|
22366 |
pinkelhoutje |
pinkel:
pinkəl (P197p Heers),
pinkelstekje:
pinkelstekske (P197p Heers)
|
Hoe heet het kleine stokje uit 65a dat wegvliegt? [ZND 34 (1940)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
penksen (P197p Heers)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24364 |
pissebed |
keldervarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kiölderverke (P197p Heers),
kelderzeugje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kjolderzeugske (P197p Heers)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kjaan (P197p Heers)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kejān (P197p Heers),
kjān (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
22734 |
plankmis |
erover:
hiejə het dreuver gesmette (P197p Heers),
is trøəvər (P197p Heers)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34573 |
plateauwagen |
wagel:
wǭgǝl (P197p Heers)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
34637 |
platte kruiwagen |
platte kruiwagel:
platǝ krɛwǭgǝl (P197p Heers)
|
De platte kruiwagen is een kruiwagen waarvan de bodem uit planken bestaat, die langs de berries op scheien genageld zijn. Op de berries, schuin boven het wiel, bevindt zich het hoofdbord. De bovenrand van het hoofdbord wordt met de bodem verbonden door vier scheien, waartegen eveneens planken genageld zijn. Het hoofdbord zelf wordt door twee schuinstaande stokjes gestut. Opzij kunnen twee zijwanden op de bodem aangebracht worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Zie ook Theuwissen (1969), pag. 69-71. Deze kruiwagen komt vooral voor in het Maasland. In het noorden van Belgisch Limburg, waar de scheienkruiwagen in gebuik is, vindt men geen platte kruiwagens. [N 18, 97b; N 18, add; N G, 51 + 52b; JG 1b; L 1a-m; L 1u, 139; L 16, 19a-b; A 42, 13c-d; monogr.]
I-13
|