21597 |
rijke lieden |
hoog volk:
haog volk (P197p Heers),
rijk volk:
rik volək (P197p Heers)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
ənə boi (P197p Heers),
garde (<fr.):
gard (P197p Heers),
gart (P197p Heers)
|
een veldwachter [ZND B1 (1940sq)] || Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
ənə gəndərəm (P197p Heers),
ənə zjəndɛrm (P197p Heers)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
rēm (P197p Heers)
|
rijm, rijp [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜ǝzǭǝl (P197p Heers)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
builen:
bø̜i̯lǝ (P197p Heers),
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (P197p Heers)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpəl (P197p Heers)
|
een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
reink (P197p Heers)
|
ring [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
29911 |
ringen |
trompen:
tro.mpǝ (P197p Heers)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|